Afgelopen week vertelde ik je dat alle opdrachtgevers eigenlijk maar op zoek zijn naar één ding.
En om dat te bereiken is de eerste stap die je moet zetten: op zoek gaan naar de onzekerheden die er nog zijn in de situatie van je opdrachtgever.
In dit artikel vertel ik je hoe je de facetten die nog onzeker zijn in een situatie kunt identificeren.
Doel en vraagstelling
Als een cliënt of opdrachtgever bij je komt met zijn situatie wordt in eerste instantie de doelstelling van de opdrachtgever vastgesteld en nagegaan welke informatie er nu al bekend is.
Mijn werkgever zegt dat ik diefstal heb gepleegd en heeft mij ontslag op staande voet aangezegd, maar ik heb het niet gedaan. Ik wil graag mijn baan terug.
In deze eerste korte beschrijving en vraagstelling zitten al een aantal onderdelen verborgen.
- De doelstelling: de cliënt wil graag zijn/haar baan terug
- De situatie: de (ex-)werkgever verdenkt de cliënt van diefstal
- De claim van de cliënt: ik heb het niet gedaan
- De fase waarin we verkeren: het ontslag is al aangezegd
Welke onderbouwing is er al?
In bovenstaand voorbeeld zijn zelfs de claims van de beide partijen al weergegeven. Belangrijk bij claims zijn echter de onderbouwingen die achter deze claims zitten.
De ex-werkgever verdenkt de cliënt van diefstal en de cliënt zegt: ‘ik heb het niet gedaan’.
Waar baseert de ex-werkgever zijn vermoeden op? Dit zal de werkgever aan de cliënt hebben medegedeeld bij het ontslag. Zijn vermoeden (of claim) is immers de grond waarop het ontslag steunt.
En op welk(e) punt(en) in de verklaring van de werkgever weerspreekt de cliënt de claim van diefstal?
Wat is er nog onzeker?
Nu kan worden vastgesteld of de onderbouwingen die er al zijn in de situatie objectief en toetsbaar zijn.
Als de ex-werkgever de diefstal door de cliënt aangenomen heeft op basis van een verklaring van een andere werknemer, is dat een stuk minder zeker dan wanneer de ex-werkgever camerabeelden in zijn bezit heeft waar duidelijk op te zien is dat de cliënt diefstal pleegt.
Al is het ook waardevol om de camerabeelden in dat geval zelf uit te kijken. Is er daadwerkelijk een diefstal te zien? Of is er een andere verklaring voor de handelingen die zichtbaar zijn op de beelden? Wat zegt de cliënt er zelf over?
En vervolgens: Wat weerspreekt de cliënt met betrekking tot de geclaimde diefstal? Worden de facetten in de verklaring van de cliënt wél objectief onderbouwd?
Waar is nog onderbouwing nodig?
Als je bovenstaande stappen hebt doorlopen, heb je vastgesteld op welke wijze de verschillende claims in de situatie nu zijn onderbouwd. Is die onderbouwing objectief en toetsbaar? Zal ieder willekeurig persoon op basis van die onderbouwing tot dezelfde conclusie komen?
Telkens als het antwoord op deze laatste vraag ‘nee’ is, zijn dat aspecten van de situatie die nog nader moeten worden onderbouwd.
Volgende week vertel ik je meer over een ‘objectieve en toetsbare onderbouwing’.
Samen naar de waarheid!
Cynthia